127. Mon amant de Saint-Jean (1942) - Lucienne Delyle

Lucienne Delyle (Parijs, 16 april 1917 – Monte Carlo, 10 april 1962) was een Franse zangeres. Ze werd in Parijs geboren als Lucienne Henriette Delache, in een rijke familie en werd op zeer jonge leeftijd wees. Na de middelbare school begon ze een apotheekopleiding. Gepassioneerd door het Franse lied van de jaren dertig, begint ze als amateur onder het pseudoniem Lucienne Delyne (met een n, zoals in de naam van haar favoriete actrice, Christiane Delyne). In 1939 wordt ze ontdekt door Jacques Canetti, artistiek directeur van Polydor.

In 1939 brak ze door met de romantisch-poëtische wals Sur les quais du vieux Paris. Twee andere nummers, Elle frequented rue Pigalle en Je n'en sais pas la fin, komen uit het repertoire van Edith Piaf. In 1940 ontmoette ze jazztrompettist en arrangeur Aimé Barelli (1917-1995), die haar metgezel en beste medewerker werd bij het componeren voor haar chansons op teksten van de in Frankrijk bekende Henri Contet. Met Aimé Barelli kreeg ze dochter Minouche Barelli.

Léon Agel en Émile Carrara stelden Lucienne Delyle in 1942 voor Mon amant de Saint-Jean te zingen - een jonge vrouw die een pooier op een bal ontmoet. Ze maakte van deze musettewals een van de grootste successen tijdens de bezettingsjaren in Frankrijk, overigen niet zonder jaloezie op te wekken van haar collega's, zoals Édith Piaf die haar componisten ervan weerhoudt om voor de nieuwkomer Lucienne Delyle te werken.  

X38b%20Lucienne%20Delyle

[Foto: YouTube - Domingo 1944]  

Na de bevrijding van de tweede Wereld Oorlog werd ze vrijgesproken van samenwerking met de vijand door de zuiveringscommissies en zag ze haar carrière in een stroomversnelling komen. In de jaren vijftig nam ze een ander kapsel, lange haar blond en liet ze haar neus doen. Haar nummers krijgen een gelukkiger wending en ook in de jaren vijftig was ze nog steeds populair.

In 1953 werd ze samen met Gilbert Bécaud uitgenodigd om het openingsconcert voor het gala in de Olympiade in Parijs in te luiden. Tegen het einde van de jaren vijftig leed ze aan leukemie en haar carrière ging snel bergafwaarts. In 1960 gaf ze een laatste serie concerten in de Bobino-muziekhal. Ze stierf in Monte Carlo in 1962 aan de gevolgen van leukemie. Haar succesjaren lagen in de jaren 40 en 50. Haar chanson Mon Amant de Saint-Jean (1942) blijft een tijdloos klassieker van het Franse populaire lied. Lucienne Delyle beheerste bijna alle genres en alle stijlen, ze zong realistische nummers tot walsmusette, van het sentimentele lied tot het jazzy-achtige lied, soms getint met exotische invloeden. 

(bron: fr.wikipedia.org/wiki/Lucienne_Delyle / en.wikipedia.org/wiki/Lucienne_Delyle)  

MUZIEKNOOT Mon amant de Saint-Jean is een chanson uit 1942 dat een enorm succes was. Het vertelt de liefde zonder een toekomst van een meisje die valt voor een verleider. De teksten zijn van Léon Agel en de muziek van Émile Carrara.

De eerste versie van het lied werd in 1937 uitgebracht onder de titel Les Barbeaux de Saint-Jean en later als Mon costaud de Saint-Jean, gezongen door Jane Chacun. Maar het haalt het publiek niet, waarschijnlijk omdat de teksten te populair worden gevonden. In 1942 herschreef Léon Agel het nummer onder zijn huidige titel en Carrara wijdt de compositie aan zijn verloofde Suzanne (later zijn vrouw).

De uitvoering door Lucienne Delyle was het eerste grote succes, en werd vervolgens gecoverd door veel zangers.

In 1980 gebruikte François Truffaut het in zijn film Le Dernier Métro , evenals Claude Miller in La Petite Voleuse. Het wordt ook gespeeld in de aftiteling van Jean-Loup Hubert's The White Queen.

Tekst: Mon amant de Saint-Jean

Je ne sais pas pourquoi j'allais danser
A Saint-Jean, au musette,
Mais quand un gars m'a pris un baiser,
J'ai frisonné, j'étais chippée.

Refrain :
Comment ne pas perdre la tête,
Serrée par des bras audacieux
Car l'on croit toujours aux doux mots d'amour
Quand ils sont dits avec les yeux.
Moi, qui l'aimais tant,
Je le trouvais le plus beau de Saint-Jean,
Je restais grisée sans volonté sous ses baisers.

Sans plus réfléchir, je lui donnais
Le meilleur de mon être,
Beau parleur, chaque fois qu'il mentait,
Je le savais, mais, je l'aimais.

Refrain

Mais hélas, à Saint-Jean comme ailleurs,
Un serment n'est qu'un leurre,
J'étais folle de croire au bonheur,
Et de vouloir garder son coeur.

Refrain :
Comment ne pas perdre la tête,
Serrée par des bras audacieux,
Car l'on croit toujours aux doux mots d'amour
Quand ils ont dits avec les yeux.
Moi, qui l'aimais tant,

Mon bel amour, mon amant de Saint-Jean,
Il ne m'aime plus, c'est du passé, n'en parlons plus. 

(Auteur: Léon Agel, Émile Carrara Componist: Emile Carrara)  

X38%20Mon%20amant

Tekst: Mon amant de Saint-Jean - Nederlandse vertaling

Ik weet niet waarom ik ben gegaan
naar de dans in Saint-Jean,
maar een enkele kus was genoeg
om mijn hart te verstrikken.

(refrein:)

Hoe zou ik mijn verstand hebben gehouden
Geboeid door gedurfde armen
omdat liefdevolle woorden altijd worden geloofd
wanneer de ogen het woord doen.
En ik hield zo van hem
voor mij was hij de knapste in Saint-Jean,
Ik was opgewonden,
eenvoudig geleid
door zijn kussen.
Zonder een moment na te denken gaf ik me aan hem over
en gaf het beste van mezelf.
Elke keer dat hij zo soepel loog,
Ik wist het, maar ik hield van hem.

(koor)

Maar helaas, in Saint-Jean en overal elders
is een trouwbelofte maar een lokaas.
Ik was een dwaas om in geluk te geloven
en probeer in zijn hart te blijven.
Hoe zou ik mijn verstand hebben gehouden
Geboeid door gedurfde armen
omdat liefdevolle woorden altijd worden geloofd
wanneer de ogen het woord doen.
En ik hield zo van hem
Mijn lieve liefde, mijn geliefde uit Saint-Jean,
zijn liefde is weg,
Het is allemaal over,
genoeg gezegd (x2)

 

{{ message }}

{{ 'Comments are closed.' | trans }}